zondag 5 februari 2012

De asielzoeker is niet meer dan een klant

Asiel en migratie is niet alleen een kwestie voor Maggie De Block (Open Vld) maar ook voor Geert Bourgeois (N-VA). Dat stelt Danny Wildemeersch, hoogleraaraan het Lab voor Educatie en Samenleving van de KU Leuven.
De 'wintercrisis' van de voorbije dagen bracht opnieuw de tekortkomingen van het federale opvang- en asielbeleid van de voorbije jaren aan het licht. Staatssecretaris De Block mocht de kastanjes uit het vuur halen in de media. De steeds weerkerende crisissituaties maken duidelijk dat dit maatschappelijke probleem duurzame oplossingen noodzakelijk maakt, niet alleen op het federale maar ook op het gewest- en gemeenschapsniveau.

Drie jaar geleden, tijdens mijn vakantie in Oostende, stelde ik vast hoe tientallen mensen zonder papieren in het Maria Hendrikapark schuilden voor de regen. Het plaatselijke CAW (centrum algemeen welzijnswerk) bood voedselpakketten aan en de mogelijkheid om te douchen. Het CAW ging uit van het basisrecht van iedere mens in nood om geholpen te worden, en van de morele plicht van het welzijnswerk om die nood te lenigen. Ondertussen paste de plaatselijke politie, op instructie van de gemeentebestuurders, een heel andere strategie toe. De asielzoekers werden opgepakt en gedurende 24 uur in hechtenis genomen, of gewoon met een politiecombi de stad uit gezet. De bedoeling van de actie was de toeloop van asielzoekers in te dammen.

Die twee uiteenlopende strategieën zorgden in de loop van de voorbije jaren in Oostende voor nogal wat spanningen tussen het gemeentebestuur en het CAW. Zo'n centrum is voor zijn subsidies in belangrijke mate afhankelijk van het plaatselijke bestuur. Om de opdracht van welzijnsbevordering te kunnen realiseren, is voldoende autonome handelingsruimte ten aanzien van de politieke opdrachtgevers wenselijk. En daar hebben die opdrachtgevers het dikwijls moeilijk mee, zeker op het conflictueuze terrein van migratie en integratie. Dat blijkt ook nu weer uit de wijze waarop de bestuurders in Vlaanderen in de toekomst de integratiesector wensen te herstructureren.

Postdemocratisch
De Vlaamse regering keurde onlangs een conceptnota goed waarin de herstructurering van de integratie- en inburgeringssector wordt aangekondigd. Volgens de plannen is er nu nood aan meer coherentie, een geïntegreerde werking, een centrale aansturing vanuit het Vlaamse beleid en een meer vraaggestuurde aanpak. Een centraal instrument daarbij is de installatie van het Agentschap Integratie en Inburgering. Dit is een EVA, of een extern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid, dat uitvoering geeft aan het integratie- en inburgeringsbeleid van de Vlaamse overheid op basis van een beheersovereenkomst met de bevoegde minister.

Het Kruispunt Migratie en Integratie (het vroegere Vlaams Minderhedencentrum, VMC) ondersteunt momenteel de lokale integratiediensten. Het Kruispunt is de verzameling van onthaalbureaus, integratiecentra, sociale tolk- en vertaaldiensten, huizen van het Nederlands, de Vlaamse tolkentelefoon en veertig lokale integratiediensten. De bestuurders van het Kruispunt maken zich zorgen over de hervormingsplannen. Gevreesd wordt voor een groot verlies aan autonomie van de sector, omdat die ertoe gedwongen wordt in eerste instantie het beleid van de overheid uit te voeren en te legitimeren. De ontwikkeling lijkt de stelling te bevestigen van vele prominente sociaal-wetenschappelijke onderzoekers dat we in een postdemocratisch tijdperk zijn aanbeland. De plannen tot hervorming van de sector weerspiegelen een beleidslogica die haaks lijkt te staan op een democratische logica.

De beleidslogica wordt tegenwoordig bijna exclusief geïnspireerd door het nieuwe managementsdenken, met als centrale kern de relatie tussen dienstverlener en klant. Alle sectoren van het maatschappelijke leven zijn er ondertussen mee vertrouwd. Wat oorspronkelijk bedoeld was om de effectiviteit, de efficiëntie en de competitiviteit in de profitsector aan te scherpen, heeft zich momenteel van hoog tot laag verspreid in alle sectoren van de non-profit en de publieke sector: welzijn, cultuur, zorg, openbaar bestuur, publieke media, enzovoort.

Het nieuwe managementsdiscours doordringt het handelen van alle actoren die het beleid vormgeven en uitvoeren. Wil je middelen krijgen van de overheid om een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de samenleving en haar burgers, dan moet je je inpassen in dat managementsverhaal. Zo ook de sector van integratie en inburgering.

Die beleidslogica lijkt plausibel. De schaarse overheidsmiddelen moeten op verantwoorde wijze worden ingezet met het oog op een maximaal rendement. Niet de verantwoording van de inzet van de schaarse middelen op zich is een probleem. Problematisch is dat verantwoording in toenemende mate begrepen wordt als een managementsverhaal. En in dat verhaal is de burger niet langer een politiek subject, maar een klant die recht heeft op 'goed bestuur' en in ruil daarvoor actief participeert in de samenleving.

Volgens de nota zullen in de toekomst woonwagenbewoners, asielzoekers en eerste- en tweedegeneratiemigranten door het Agentschap worden aangesproken als individuele klanten die worden begeleid naar "zelfwerkzaamheid en aansluiting bij het reguliere aanbod van organisaties, diensten en lokale besturen". Zo wordt de dienstverlening een contractuele aangelegenheid. De integratiedienst ondersteunt de klant in zijn emancipatietraject (bijvoorbeeld het verwerven van de Nederlandse taal, het vinden van een job). In ruil daarvoor zet de klant zich in als actieve burger: bevordert mee de sociale cohesie, integreert zich in de arbeidsmarkt en is bovenal zelfredzaam. Voor wat, hoort wat.

Nood aan debat
Terwijl emancipatie vroeger een politiek project van strijd tegen onrecht was, lijkt het nu in de ogen van de overheid op het individuele traject van een klant die gebruikmaakt van een efficiënte dienstverlening, zodat hij volwaardig lid kan worden van de gemeenschap. Politiek wordt herleid tot 'goed bestuur'. Democratie is samenspraak, binnen de contouren van de na te streven consensus. Die gerichtheid op consensus is de kern waar het in de postpolitieke visie op democratie om draait. Er wordt een samenleving verbeeld - de warme samenleving - waar we allen samen zo veel mogelijk naar streven. Conflicten en tegenstellingen worden opgelost met behulp van sociaal-technologische vormen van management.

Maar is het nastreven van consensus waar het in de democratie om gaat? Critici van de postpolitieke samenleving wijzen erop dat democratie altijd gaat over de erkenning van het verschil, over dissensus, conflicten en (ant)agonismen. Willen we dat het integratieproces democratisch en niet louter technocratisch is, dan kan het niet dat de integratiesector herleid wordt tot een louter verlengstuk van het beleid. De welzijnssector in het algemeen en de integratiesector in het bijzonder hebben nood aan autonomie om zich, op basis van hun eigen professionele deskundigheid én hun opvattingen over gerechtigheid, te verantwoorden tegenover het beleid én tegenover de samenleving. Ruimte voor levendige en respectvolle tegenspraak is daarbij wezenlijk.

In het debat over de conceptnota is het van belang dat de discussie niet wordt ingeperkt tot het hoe, het wat en het waar van een agentschap. Een ruimer debat is nodig over de verbindingen en afbakeningen van de verschillende sectoren actief in het domein van integratie en inburgering, over de autonomie van de diensten in relatie tot het beleid, over gevarieerde vormen van verantwoording ten aanzien van het beleid én de samenleving, en ten slotte over de betekenis van pluralisme in de context van integratie en inburgering.

Deze opiniebijdrage werd mee ondertekend door volgende professoren en assistenten van de KU Leuven: Jan Masschelein, Maarten Simons, Stefan Ramaekers, Joke Vandenabeele, Joris Vlieghe, Ilse Geerinck, Nick Schuermans, Nancy Vansieleghem (UGent), Toon Braeckman, Tim Heysse, Rudi Laermans.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten